Thema

Wat betekent jouw perspectief en positie als curator, educator, programmamaker, kunstenaar of bezoeker voor de verhalen die in het museum verteld worden en de manier waarop kunst wordt gepresenteerd en beleefd? Hoe verhouden deze perspectieven zich tot elkaar en hoe ga je hiermee om?

In de nieuwe STUDIO i-publicatie ‘Wat je ziet, ben je zelf verkent educator en onderzoeker Stefanie van Gemert specifiek de rol van de rondleider in het museum. Van Gemert ziet hierbij zelfconfrontatie als een startpunt voor inclusie: zonder jezelf in overweging te nemen, kan je niet met een ander in gesprek gaan. ij stelt tevens dat museumrondleiders zich in een grijs gebied bevinden: in een gesprek moeten zij zowel de inclusieve, verwelkomende visie als de (exclusieve) regels van het museum overbrengen op bezoekers met allerlei achtergronden en ideeën. Hoe kunnen rondleiders, middels zulke gesprekken, een diversiteit aan museumbezoekers betrekken bij collectievoorwerpen?

In het kenniscafé ‘Wat je ziet, ben je zelf’ nemen we deze vragen als vertrekpunt om gezamenlijk na te denken over de veranderende rol van het museum en wat dit betekent in de praktijk. Waar de focus van de missie van een museum lange tijd voornamelijk lag op de ontwikkeling en presentatie van de collectie, is deze missie steeds meer publieksgericht geworden. Wat betekent deze verschuiving voor de rol van niet alleen de rondleider, maar ook van bijvoorbeeld de curator, de bezoeker en de kunstenaar? En hoe verhouden deze rollen zich tot elkaar?

In dit kenniscafé gaan deelnemers onder leiding van een werksessieleider die een of meerdere rollen vertegenwoordigt gezamenlijk deze vragen verkennen. De werksessieleiders geven voorbeelden over hoe zij vanuit een zelfconfrontatie wegen gevonden hebben om hun perspectieven te verbreden. Gezamenlijk worden belangrijke inzichten uit deze voorbeelden gehaald, die in de plenaire bespreking samengevoegd worden tot een leidraad. Deze leidraad bestaat uit diverse inzichten en handvatten die iedereen in kan zetten binnen de eigen werkzaamheden en waar op voortgebouwd kan worden.

Praktische informatie

  • Datum: donderdag 3 december 2020, 15.00-17.00 uur
  • Locatie: online via Zoom
  • Prijs deelname: gratis
  • Verslag: Eef Segers, Inez Blanca van der Scheer, Steffie Maas, Loes Janssen, Simone Giebelen

Dit is het laatste kenniscafé dat in de eerste fase van STUDIO i wordt georganiseerd. Het Stedelijk Museum Amsterdam en het Van Abbemuseum hopen in 2021 een doorstart te maken met een nieuwe fase van het STUDIO i-project, in samenwerking met nieuwe partners. Informatie over deze mogelijke doorstart wordt begin 2021 gecommuniceerd.

Programma

14.45 uur:
(Digitale) inloop

15.00 uur:
Inleiding door Steven ten Thije, Conservator Collecties bij het Van Abbemuseum

15.15 uur:
Onderzoeker en educator Stefanie van Gemert over de publicatie Wat je ziet, ben je zelf

15.30 uur:
Werksessies onder leiding van conservator Steven ten Thije, educator Stefanie van Gemert, programmamaker Leana Boven, kunstenaar Jeanne van Heeswijk, programmamakers Silvan Vasilda en Vivian Heyms en Ahmed Emin Batman van het Samen zijn we Stedelijk-project

16.00 uur:
Plenaire bespreking van de inzichten uit de werksessies

16.45-17.00 uur:
Dagafsluiting door Steven ten Thije

Inleiding door Steven ten Thije

Bio: Steven ten Thije (1980) is kunsthistoricus, conservator en auteur. Hij is verbonden aan het Van Abbemuseum als conservator en coördinator van de Europese museumconfederatie L’Internationale. In 2013 was hij medeoprichter van de denktank voor kunst en democratie ‘Steen in de vijver’.

Steven ten Thije, Conservator en Hoofd Collecties bij het Van Abbemuseum, ving zijn inleiding aan met een korte introductie van ‘Wat je ziet, ben je zelf’. Hij vroeg zich af wat het effect van zo’n onderzoek is op een instelling als het Van Abbemuseum en hemzelf als museum- en collectiemedewerker. Als praktisch voorbeeld toonde hij de infographics die te zien zijn aan de inkom van het museum.

Het concept voor de infographics werd ongeveer een jaar geleden ontwikkeld (2018-2019). Het resultaat was een schematische weergave van de Van Abbecollectie en de wereld waarin die zich bevindt, op basis van data. De twee wereldkaarten verwelkomen bezoekers bij het betreden van het museum en illustreren erg goed het kantelpunt waarop het Van Abbemuseum zich momenteel bevindt. Ze maken je bewust van wat je ziet, en dat dit heel vaak jezelf is.

Eigenlijk zijn het twee kaarten van Eindhoven. Links de wereld, met daarin een kleurenschema dat de afkomst toont van kunstenaars uit de collectie van het Van Abbemuseum. Nederland is het donkerste puntje op de kaart – want daarvan komen de meeste kunstenaars –, op de voet gevolgd door de Verenigde Staten. Rechts de inwoners van Eindhoven en hun geboortestreek. Daaruit valt af te leiden dat in Eindhoven vrij grote Indonesische, Marokkaanse en Tunesische gemeenschappen leven. Deze kaart toont dus wie je tegenkomt als je door de winkelstraat van Eindhoven wandelt.

Toen medewerkers van het museum de twee kaarten vergeleken, werden ze geconfronteerd met een realiteit die zij niet hadden verwacht. Het 85 jaar oude museum verhoudt zich ten opzichte van de Stad Eindhoven. Die ondersteunt het museum financieel en is ook eigenaar van de collectie. Er wordt dan ook terecht verwacht dat de collectie de stad weerspiegelt. Mensen die in Eindhoven leven, zouden zich moeten herkennen en thuis voelen in het museum. Maar dat was niet het geval. De organisch gegroeide collectie verschilde sterk van het hedendaagse Eindhoven.

Je kan dus eigenlijk stellen dat je niet naar twee kaarten kijkt – namelijk één van het museum en één van de stad Eindhoven –, maar naar twee parallelle geschiedenissen. Enerzijds heb je een collectie die relatief onafhankelijk van de maatschappij groeide. Een select gezelschap van witte mannen van middelbare leeftijd discussieerde over wat belangrijk was in de kunstwereld en kocht op basis van die gesprekken nieuw werk aan.

En ondertussen veranderde de maatschappij sterk. De wereld werd steeds meer een combinatie van mensen met andere achtergronden, referentiekaders, dromen en angstbeelden. Musea kunnen vandaag de dag steeds minder uitgaan van dat keuvelend herengezelschap dat de rechterkaart – en de collectie van het Van Abbemuseum – uitstraalt.

Dit alles is uiteraard heel evident en klinkt niet al te schokkend. Toch zijn het stevige vraagstukken voor musea, want hoe verhoud je je als museum tot de realiteit? Wat doe je met die collectie die in de loop der jaren tot stand kwam?

Zelf is Steven zich erg bewust van zijn eigen achtergrond, specificiteit, discipline, bril en referentiekader. Als witte kunstwetenschapper uit Amsterdam heeft hij hetzelfde referentiekader als die keuvelende mannen. Uit zijn opleiding haalde hij veel waardevolle inzichten, maar, had hij misschien zaken geleerd die niet klopten? Was dit écht de beste collectie ter wereld? Was dat geen imperiale gedachte?

Dat denkproces was – en is nog steeds – ingewikkeld. Kon hij zijn kennis inzetten in het dynamische Eindhoven van vandaag of was die kennis die hij opdeed in zijn opleiding tot kunstwetenschapper niet meer nodig en/of nuttig in deze tijd?

Het zijn vragen en inzichten waarop Steven de afgelopen jaren steeds meer gewerkt heeft. Samen met het Van Abbemuseum heeft hij nog een lange weg te gaan. Er is steeds meer bewustwording, maar in zekere zin zijn de eerste stappen pas net gezet. Een actuele en inclusieve kunstcollectie uitbouwen is vandaag de dag steeds meer een teamproces geworden. Het is een puzzel waarvoor het museum constant staat. Het museumteam is steeds representatiever en kan steeds beter aansluiting vinden bij de hedendaagse samenleving. Tegelijkertijd sluiten de vaardigheden en perspectieven van medewerkers nog altijd niet perfect aan op elkaar. Evenmin zijn alle perspectieven vertegenwoordigd. Hoe kan je daarmee omgaan?

Dat is de uitgang van de voorbije jaren, maar ook zeker nog van de toekomst. Het Van Abbe heeft reeds stappen gezet, maar tegelijkertijd staat het ook nog altijd aan het begin van die lange weg. Het is niet een beweging die Steven of zijn team alleen moeten zetten. De hele kunstdiscipline moet dat doen. Het is dan ook fijn om te zien hoe STUDIO i dat doet en in dialoog gaat met alle betrokkenen. Hopelijk tilt deze beweging het hele idee van het museum in de nieuwe wereld en staat STUDIO i als project of het Van Abbe als museum niet op zichzelf.

Klik hier om de Powerpointpresentatie van Steven te bekijken.

Stefanie van Gemert over Wat je ziet, ben je zelf

Bio: Stefanie van Gemert werkt sinds 2009 als freelance educator in de cultuursector waarbij ze zich heeft gespecialiseerd in museumeducatie en ‘nieuwe’ doelgroepen. Ze leidde projecten en ontwikkelde educatieve programma’s voor o.a. de Wallace Collection en UCL Museums in Londen, en het Tropenmuseum en Stedelijk Museum in Amsterdam. Stefanie promoveerde in 2014 aan University College London op het thema ‘nostalgie rondom koloniale cultuurgeschiedenis’. Deze onderzoeks-achtergrond draagt bij aan haar huidige werk om musea te dekoloniseren. Ze werkte als vaste rondleider voor meer dan tien musea. In deze publicatie combineert ze haar praktische kennis en ervaringen op de museumvloer, met postkoloniale begrippen uit de cultuurwetenschap. Rondleiden vindt ze nog steeds een van de leukste dingen om te doen.

Stefanie startte met de vaststelling dat het erg raar aanvoelde om iedereen binnen te laten in haar rommelige huiskamer. Iedereen kon zomaar haar afwas zien staan. Het is volgens haar een erg bijzonder neveneffect van de corona-pandemie. Mensen kunnen achter structuren en professionele maskers kijken. Dat is volgens Stefanie goed en ook de gedachte achter dit kenniscafé: het is namelijk mooi en waardevol om vanuit je ongemakkelijkste zelf te reflecteren op kunst, cultuur en de brede sector.

Stefanie begon haar verhaal met een prettig filmpje van BBC dat toch ongemak opriep bij haarzelf. Daarna vergeleek ze de virale video met de situatie op de werkvloer en dacht ze met de groep na over neutraliteit in een publieksinstelling zoals een museum.

Still uit de video 'What makes you different from each other' van BBC.

Het filmpje ging over telkens twee kinderen, die verduidelijken wat verschillend is aan hen. De kijker ziet heel duidelijke verschillen, zoals huidskleur, geslacht, leeftijd en beperking. De verschillen die de kinderen opsomden, waren echter heel triviaal, zoals hun voorkeur voor sushi, hoe groot ze waren, dat het ene kind eekhoorns op het dak van zijn huis had en het andere niet. Het gaat er allemaal heel vriendelijk aan toe. Het is een filmpje over vrienden maken, samenspelen en elkaar waarderen. Het is daarom zo moeilijk om dat warme gevoel te doorbreken, ook bij jezelf. De video gaat voorbij aan wat Stefanie als museumdocent vaak ervaart bij jonge kinderen van kleur.

Stefanie vervolgde met een ander voorbeeld. Bij het Portret van Camille, geschilderd door Vincent Van Gogh in 1880 vroeg ze aan een groep kinderen het volgende: “Je ziet dat Vincent kleuren heeft gebruikt die bij Camille passen. Welke kleur zou jij gebruiken om jezelf te schilderen?” Waar witte leerlingen spontaan riepen ‘blauw’, ‘glitter’, ‘regenboog’, ‘groen’, gaven leerlingen van kleur moeilijker antwoord. Stefanie herinnerde zich Winston uit groep 2 nog goed, die hoofdschuddend naar zijn arm bleef kijken en herhaaldelijk zacht zei: “Maar ik bén bruin… Maar ik bén bruin.” Waar witte klasgenoten (en de impressionisten vroeger) zich vrij voelden om kleurenblind te zijn, ervoer Winston huidskleur als een onoverkomelijk iets – iets waar speelsheid niet bij past. Kinderen van kleur kunnen het zich niet veroorloven ‘kleurenblind’ te zijn.

Voor Stefanie was dit geen aha-ervaring. Zelf voelde ze zich ook lang niet thuis in musea. Toch was het een aparte ervaring, waar ze als docent iets mee moest doen. Ze moest over dat ongemak heen stappen en Winston zich thuis laten voelen in het museum. Maar is dat de taak van een educator of het museum meer algemeen?

NRC kopte enige tijd geleden ‘Musea moeten zich wel/niet aanpassen aan gevoeligheden van het publiek’. In het artikel stonden quotes zoals ‘we moeten ons niet gek laten maken door het publiek’, als reactie op de discussies over naaktheid en pastelkleurige huidskleuren. Beide quotes komen eigenlijk van twee heren die keuvelen over de mannelijke blik.

Wat we ons echt moeten afvragen, volgens Stefanie, is: wie zijn hier de musea en het publiek? “De musea zijn wij; de rondleiders en medewerkers. En ik heb heel veel vertrouwen in hun kunnen en inschattingen. In hun durf om vragen te stellen en stiltes te laten vallen. In het feit dat ze plaats laten voor gevoeligheden en dat ze die in overweging nemen.”

De kop van NRC is ook interessant omdat die spreekt van gevoeligheden. De ervaringen van ‘de ander’ – die jou zelf ongemakkelijk maken – wegzetten als gevoelig, betekent dat je ‘de ander’ zelf volledig wegzet. Dat is het tegenovergestelde van wat we zouden moeten doen. We moeten aandacht hebben voor wat een ander hoort en ervaart – zeker als die ander buiten de norm valt en zich niet gerepresenteerd voelt in het museum. In deze inleiding sprak Stefanie over Winston, maar de publicatie geeft veel meer voorbeelden. Die gaat ook dieper in op de vraag hoe je methodes inclusiever kan maken door er aandacht aan te besteden.

Het zou mooi zijn om als rondleider of museummedewerker een tool te hebben om boven vooroordelen uit te stijgen, maar dat kost tijd, studie en ongemak. Bovendien roept dat ook weer vragen op over de collectie (bruiklenen, roofkunst, partnerschappen, …) bij allerlei personen en instanties.

Musea zijn niet neutraal. Er is het taalgebruik, de geletterdheid, gebruikte aanspreekvormen, toegankelijkheid, gaten in de collectie, … Het is aan medewerkers om ongemak bij zichzelf op te zoeken en zo medestanders van vakspecialisten en rondleiders te worden of bij te staan. De publicatie ‘Wat je ziet, ben je zelf’ is er daarom niet énkel voor rondleiders. Hij is er voor iedereen die wil zorgen voor een publiek. Want ook daar slaat het woord ‘curator’ op. Het is zorgen voor objecten (behoud en beheer), maar óók het zorgen voor publiek. En iedereen kan daarin verantwoordelijkheid in nemen.

Klik hier om de Powerpointpresentatie van Stefanie te bekijken.

Werksessies

Werksessie met conservator Steven ten Thije

Bio: Steven ten Thije (1980) is kunsthistoricus, conservator en auteur. Hij is verbonden aan het Van Abbemuseum als conservator en coördinator van de Europese museumconfederatie L’Internationale. In 2013 was hij medeoprichter van de denktank voor kunst en democratie ‘Steen in de vijver’.

Steven ging in zijn werksessie dieper in op de thema’s die hij in zijn inleiding al aanhaalde.

Werksessie met educator Stefanie van Gemert

Bio: Stefanie van Gemert werkt sinds 2009 als freelance educator in de cultuursector waarbij ze zich heeft gespecialiseerd in museumeducatie en ‘nieuwe’ doelgroepen. Ze leidde projecten en ontwikkelde educatieve programma’s voor o.a. de Wallace Collection en UCL Museums in Londen, en het Tropenmuseum en Stedelijk Museum in Amsterdam. Stefanie promoveerde in 2014 aan University College London op het thema ‘nostalgie rondom koloniale cultuurgeschiedenis’. Deze onderzoeks-achtergrond draagt bij aan haar huidige werk om musea te dekoloniseren. Ze werkte als vaste rondleider voor meer dan tien musea. In deze publicatie combineert ze haar praktische kennis en ervaringen op de museumvloer, met postkoloniale begrippen uit de cultuurwetenschap. Rondleiden vindt ze nog steeds een van de leukste dingen om te doen.

Stefanie ging in haar werksessie dieper in op de thema’s die zij in haar inleiding al aanhaalde.

Werksessie met programmamaker Leana Boven

Bio: Leana Boven (1993) is programmamaker, curator en onderzoeker met een achtergrond in gender en anti/dekoloniale studies (Universiteit Utrecht). Leana heeft de tentoonstelling On Collective Care & Togetherness samengesteld in MAMA te Rotterdam, die momenteel te zien is tot en met januari. Zij is ook werkzaam als curator en onderzoeker bij Casco Art Institute: Working for the Commons. In haar projecten en creatieve betrokkenheid houdt zij zich bezig met thema’s als identiteit, meerstemmigheid, herinneringspraktijken, (inheemse) diasporakunst en -cultuur, samenzijn en zorg.

Uitgangspunt sessie:

“We hebben het over ongemak, dit komt ook naar voren in de publicatie van Stefanie van Gemert. In ‘Wat je ziet ben je zelf’ verwijst Stefanie naar Gloria Wekker: musea moeten erkennen dat musea niet neutraal zijn, maar een gewelddadige geschiedenis hebben. Als we het hebben over ongemak, wiens ongemak is dat dan? Stefanie schrijft dat rondleiders zich zelf ook in een kwetsbare positie bevinden. Zij komen in contact met denkkaders die nog veranderd worden. Het is voor sommige museumprofessionals echter juist een privilege om nu pas aan de slag te (moeten) gaan met deze vraagstukken.

Leana opende de sessie met een vraag: ‘Hoe kunnen we het ongemak juist méér opzoeken bij museum medewerkers onderling (of de algehele kunst- en cultuursector), waarbij gezamenlijk leren en verantwoordelijkheid nemen centraal staan – met zorgvuldige inachtneming van de positie van diegenen die een meer kwetsbare positie hebben en waarbij we het gedane werk van zwarte mensen en mensen van kleur die zich constant blijven uitspreken en een plek aan tafel eisen eer aan doen?’

Ze nodigde de groep uit om hun eigen ervaringen hiermee te delen. Wat voor rol speelt ongemak binnen de instellingen waarbij de sessie deelnemers werken? Worden er al ongemakkelijke gesprekken gevoerd of is dit nog niet aan de gang? De leden uit de groep deelden hun ervaringen en linkten daarbij ongemak aan diverse gerelateerde concepten: veiligheid, leiderschap, en ieders eigen kwetsbaarheid.

De deelnemers spraken hun ambitie uit om een veilige ruimte te creëren waar deze gesprekken kunnen worden gevoerd, ook om de hiërarchie in de organisatie het gesprek niet verder te laten compliceren. Het is belangrijk dat niet alleen management maar ook medewerkers van verschillende afdelingen, de front office en rondleiders zelf zich betrokken voelen bij veranderingsprocessen van de organisatie en haar verantwoordelijkheid tegenover de samenleving. Ook is het belangrijk dat leidinggevenden de kaders van veiligheid aangeven: grensoverschrijdend gedrag moet expliciet worden benoemt met als gevolg het zoeken van contact met de betrokkenen. Check of het goed gaat met mensen en als je zelf niet in staat bent om ze te helpen, probeer ze dan zo veel mogelijk door te verwijzen naar anderen die zouden kunnen helpen. En onthoud dat wat de een ervaart als ongemakkelijk of onveilig kan verschillen van de grenzen van een ander. Maak ruimte voor ieders kwetsbaarheid want verschillende opvattingen sluiten elkaar niet uit, maar kunnen beiden valide zijn.

Werksessie met kunstenaar Jeanne van Heeswijk

Bio: Jeanne van Heeswijk faciliteert als kunstenaar het creëren van dynamische en gediversifieerde openbare ruimtes om ‘het lokale te radicaliseren’. Haar grootschalige community-embedded projecten stellen de autonomie van de kunst in vraag door performatieve acties, discussies en andere vormen van organisatie en pedagogie te combineren. Zo wil ze gemeenschappen helpen om controle te krijgen over hun eigen toekomst.

In de werksessie van kunstenaar Jeanne van Heeswijk werden live captions gemaakt. Dat is een tool in Zoom om live ondertiteling te voorzien bij sprekers. Vaak wordt er namelijk aangenomen dat er verslag gemaakt wordt van een bijeenkomst, maar is het onduidelijk wat daar in zal komen. Als kunstenaar vindt Jeanne het belangrijk dat iedereen het verslag mee kan volgen, zodat men er eventueel ook invloed op kan hebben. Het resultaat is een collectief verslag.

De werksessie van Jeanne ging over het werken met publieken en de relatie tot musea. De casestudy ging over haar samenwerking met het Philadelphia Museum of Art – niet zozeer over het artistieke product, maar over haar werkwijze als kunstenaar:

Jeanne wordt vaak gevraagd ‘hoe je de stad meer bij het museum betrekt en andersom’, maar dat is bijna onmogelijk te beantwoorden. Als kunstenaar snapt Jeanne wel iets over haar publiek, maar de hele context waarin het museum zich bevindt, is vaak moeilijk in te schatten. In geval van het Philadelphia Museum of Art, gaat het om een zeer encyclopedisch museum met een erg wit perspectief. Het bevindt zich te midden van arme, raciaal gespannen wijken.

Wat belangrijk is bij een methode zoals die van Jeanne, is dat het collectief proces start naar aanleiding van een specifieke vraag (bv. Hoe kunnen we wijk X betrekken bij het museum?). Die vraag mag geen abstract iets tussen de kunstenaar en het museum zijn, maar moet publiekelijk gemaakt worden.

Een eerste stap is het luisteren naar de stad en denken over eigenaarschap. Twee cruciale elementen daarbij zijn:

  • de positie van de kunstenaar openbreken en evolueren naar een collectieve positie (op locatie);
  • stakeholders uit de stad (activisten, filmmakers, sociaal werkers, medewerkers van het museum, …) vragen om een artistiek team te vormen dat samen de expo verder uitwerkt

Vervolgens plant Jeanne werksessies met de verschillende mensen uit de stad om na te denken over verschillende thema’s en vraagstukken. Het is belangrijk dat die werksessies vergoed worden. In het geval van het Philadelphia Museum was dat $17 per uur. Het hele expobudget werd opgeknipt in stukjes van $17, zodat iedereen die nood had aan een vergoeding, die kon krijgen. Ook was er altijd de optie om een reisvergoeding, kinderopvang of warme maaltijd te krijgen. Door deze initiatieven te nemen, kan je als museum een belangrijke drempel voor bepaalde doelgroepen wegnemen.

In een volgende fase zet Jeanne allerlei testsituaties op die decentralisering in de hand werken. Plaatsen in de stad werden geactiveerd, zodat mensen niet steeds naar het museum moeten komen en ook in hun vertrouwde context kunnen werken.

Het is erg belangrijk om bij het samenwerken een collectieve waardenset te formuleren, gezien je al snel met een groep van honderdvijftig mensen samenwerkt die samen nadenken over de verhalen die een museum zou moeten vertellen. In het geval van het Philadelphia Museum of Art werden vijf thema’s gekozen die mensen belangrijk vonden: sovereignity, reconstructions, movement, sanctuary en futures.

Cruciaal is dat Jeanne niet enkel een expo maakt in één daartoe voorziene zaal, maar een hele verdieping, of zelfs het hele museum overneemt. En niet enkel de programmering van tentoonstellingen wordt onder de loep genomen: ook lezingen, workshops, de bookshop en cafetaria worden als het ware ‘gehackt’. De vraag ‘wat is er nodig om een heel radicaal welkom voor iedereen te realiseren?’ staat centraal.

Leden uit de werkgroep vertellen samen een collectief verhaal en maken mee keuzes over getoonde kunstwerken, de esthetiek, waarden etc. Indien ze willen, kunnen ze host zijn in de expo en ook hun persoonlijke verhaal vertellen.

Het meest moeilijke– en vandaar de close caption van deze werksessie – zijn de naambordjes en objectteksten in een museum. Daarin wordt bijna altijd neutraliteit vooropgesteld. In Philadelphia schreven de groepen zelf de teksten; zij mochten kiezen hoe en of ze elementen in de expo benoemden. Mede daardoor konden ze hun eigen expo echt ‘bewonen’. Dat merkte je ook tijdens de weekends. Het was dan steeds enorm druk – bijna een marktplaats van groepen die hun ideeën kwamen vertellen en bediscussiëren. Veel daarvan gebeurde bij een maaltijd. De vaste museumcateraar werd naar huis gestuurd en museum en bewoners van de stad kookten zelf. Thema’s als survival en victory kwamen terug in de maaltijden.

Hierna volgde een gesprek over de vraag hoe we (museum)ruimtes in al hun werkzaamheden meer deelbaar kunnen maken, zodat meer mensen voelen dat ze er toegang tot hebben en kunnen meeschrijven aan teksten, mee nadenken over de invulling van programma’s, …

Deelnemer: We moeten meer luisteren naar mensen en andere kaders hanteren. Maar niet bij die kaders laten: we moeten ook andere coalities bouwen, met instellingen die andere kaders maken.

Deelnemer: Jeanne, hoe kom jij tot die eerste enthousiaste groep? Want die is heel bepalend voor de vertegenwoordiging van de stad.

Jeanne: Ik heb in een jaar tijd bijna 300 gesprekken gevoerd met mensen uit de stad. Daarbij vertrok ik bewust niet vanuit een door het museum opgestelde lijst gesprekspartners, maar vanuit mijn eigen lijst met mensen waarmee ik eerder al had samengewerkt. Aan hen vroeg ik dan of zij mensen kenden waarmee ik zou moeten praten. Via via dus. Het is een proces van luisteren. Je moet je oor zo breed mogelijk te luister leggen en zelf op onderzoek uitgaan.

Jeanne: Uiteindelijk ben ik van 300 gesprekken naar 10 mensen in het definitieve team geëvolueerd.

Deelnemer: Wat was de timing daarvan ongeveer?

Jeanne: Anderhalf jaar lang research (300 personen), anderhalf jaar lang gesprekken (150 personen), en één jaar voor het ‘eindproject’. Uit deze gesprekken groeiden heel wat relaties waarop het museum zich vandaag nog beroept.

Jeanne: Door met musea op deze manier te werken, train ik hen om op een veel openere manier om te gaan met participatie, in plaats van de vooraf vast gelegde route te nemen die participatie vaak met zich meebrengt. Zelf vind ik het heel erg interessant als een museum zegt ‘deze doelgroepen bereiken we niet’. Hoe komt dat dan? Want je hebt die doelgroepen toch al geïdentificeerd? Heb je de skills gewoon niet, of wat is de reden?

Deelnemer: Ik kom zelf uit de dekoloniale klimaatbeweging en daar worden werksessies met uurloon/maaltijd/reiskosten enz. steeds voor lief genomen. Maar daar raak je veel mensen mee kwijt. Dat jij daarmee werkt, is dus fantastisch! Verder bedacht ik me ook… Die lijntjes die voor het museum zijn gelegd en waar het vandaag nog gebruik van maakt… Er moet ruimte gemaakt worden voor ongemak, het hele museumteam zou overhoop gegooid moeten worden. Je moet erop letten dat die huidige lijntjes geen nieuwe gewoonte worden. Volgen mij moeten er constant nieuwe lijnen gelegd worden en moet er constant ongemak zijn, als een voortdurend uitdijende olievlek. Wordt dat proces van gesprekken met unusual suspects door het museum vandaag nog voortgezet?

Jeanne: Een museum vervalt heel snel in haar oude gewoontes. Dat heeft te maken met structuur en manier van werken (loonverhoudingen, toegekende waardes, …). Die structuren zijn erg gebaseerd op Westerse waarden en een neoliberaal systeem. Het is heel moeilijk om daarin flexibel te zijn. De muren van het Philadelphia Museum of Art zijn niet naar beneden gehaald, maar de muren hebben wel verhalen gedragen die er eerder niet hingen. Dat kan je niet ont-zien.

Deelnemer: Het is een eye opener dat je zegt ‘laat doelgroepen zichzelf maar kenbaar maken en zichtbaar worden.’ Het museum kiest vaak een bepaalde doelgroep om te bereiken, maar misschien is dat niet de ideale werkwijze. Wij weten welke doelgroepen we missen, maar doelgroepen weten dat zelf nog beter.

Deelnemer: 300 gesprekken voeren is een enorm tijdrovend en omvangrijk proces. Heb je tips om dit op kleinere schaal aan te pakken? Want een museum zal al snel zeggen dat het geen tijd en budget heeft om zo’n groots budget aan te vatten.

Deelnemer: Het is een kwestie van lengte en breedte. Je kan het misschien niet met 300, maar misschien wel met 300 mensen doen. Je hebt ook tijd en schaal; als het niet met groots en 3 jaar lang kan, dan kan het misschien wel klein 3 jaar, of zelfs 3 maanden, lang. Het was mooi, Jeanne, dat je zei “op een bepaald moment word je deel van de gemeenschap.” Tijd lijkt daarin erg waardevol.

Deelnemer: Het voelt voor mij meer als een omslag van beleid en het voeren van projecten, dan een echt project op zich. Het beperkt zich dan ook niet tot drie jaar, maar het is meer een verandering op lange termijn. Het kan misschien starten met een kleine groep, maar eindigen met het hele museum. Misschien kan dit project zelfs uitmonden in het ‘museum van de toekomst’.

Deelnemer: Het klinkt inderdaad als een hele andere manier van museum-voeren. Je werkt vandaag al met uren en budget, je moet het gewoon anders inzetten.

Deelnemer: Ruimte voor onzekerheid is daarin erg belangrijk. In het Van Abbemuseum zijn we bijvoorbeeld bezig met een nieuwe collectievorming. Als je dat los wil laten en andere mensen wil uitnodigen, is de kans groot dat het mis zal lopen. Je moet ruimte laten om niet-efficiënt te werken, maar ook om iets enorm te laten vertragen. Je werkt namelijk samen met mensen die het niet gewoon zijn om een super efficiënte manier expo’s te maken.

Jeanne: Tijd is vaak een element dat we niet genoeg onder de loep nemen. We hebben onze gebruikelijke manieren van doen. We willen wel mensen betrekken, maar we willen niet de tijd nemen om daar goed op te letten.

Deelnemer: Misschien is het ook een goed idee om aan te sluiten bij bewegingen in de omgeving van het museum. Als je minder tijd en geld hebt, kan je samenwerken en coalities vormen.

Deelnemer: Onze tijd is bijna op, maar ik zou nog willen eindigen met een open vraag: Hoe ga je om met de veronderstelling dat je als museum of kunstenaar de centrale plaats zou moeten innemen?

Klik hier om de Powerpointpresentatie van Jeanne te bekijken.

Werksessie met programmamakers Silvan Vasilda en Vivian Heyms

Bio: Vivian Heyms is een programmamaker, researcher, curator en beeldend vormgever, met een achtergrond in illustratie en educatie, met een sterk interesse voor historie. Momenteel is ze werkzaam als rondleidster en projectcoördinator voor het project ‘Wie zijn wij? Sporen van het koloniale verleden in Brabant’, waar zij samen met haar partner Silvan Vasilda een onderzoek is gestart naar wat er onbewust en bewust wordt doorgegeven van het koloniale verleden. Samen met 30 Brabanders onderzoeken zij het koloniaal verleden en welke rol het speelt in ons leven. Zij richten zich daarbij vooral op de onderbelichte sporen van koloniaal verleden in Brabant.

Bio: Silvan Vasilda is een enthousiasteling met veel interesses en dat is ook te zien in alles wat hij doet. Dat gaat van grafisch design, fashion design, illustratie, tot video/fotografie. Maar hij is ook actief als performer, acteur, sportdocent etc. Door zijn brede kennis en ervaring in de entertainment en de cultuursector, werkt hij mee aan veel verschillende soorten projecten. Eén van de projecten waar hij nu mee bezig is, is ‘Wie zijn wij?’ waarin de sporen van het koloniale verleden in Brabant worden onderzocht. Dit doet hij samen met zijn partner Vivian Heyms. Ze gaan dit onderzoek aan door middel van gesprekken met meerdere Brabanders. Silvan haalt energie uit het werken met en verbinden van mensen en staat altijd open om nieuwe dingen te leren die op zijn pad komen.

De expo ‘1525’ van Victor Sonna wordt vergezeld door een uitgebreid publieksprogramma met als titel ‘Wie zijn wij? Sporen van koloniaal verleden in Brabant. In het programma worden deelnemers en bezoekers uitgenodigd om te reflecteren op de rol die complexe geschiedenissen als slavernij en kolonialisme spelen in ons leven. Dit project is nu [10/2020-05/2021] te zien in het Van Abbemuseum, in de vorm van een kleinschalige tentoonstelling. In de nabije toekomst zullen ook een videoserie en podcast serie ontwikkeld worden.

Het programma is ontwikkeld in samenwerking met Vivian Heyms, Silvan Vasilda en een netwerk van Brabanders die zich vanuit interesse en/of familiegeschiedenis verhouden tot de koloniale geschiedenis. ‘Wie zijn wij?’ geeft iedereen de kans om op diverse manieren kennis te maken met deze complexe geschiedenis en op eigen wijze hierop te reflecteren.

Centraal in dit programma staan de persoonlijke zoektochten van de kerngroep: een groep van 30 mensen in en rond Eindhoven (of andere steden in Brabant) die in individuele gesprekken met de programmamakers reflecteren op hun eigen ervaringen met sporen van koloniaal verleden. Tijdens een bezoek aan de tentoonstelling maakt de bezoeker kennis met de deelnemers, via foto’s en persoonlijke verhalen en objecten. Het herijken en bevragen van ons verleden, het reflecteren op het heden en het verbeelden van de toekomst wordt vormgegeven als een gezamenlijk proces.

Vivian: De oorsprong van het project ligt bij een vaststelling die ik tijdens mijn stage in het Van Abbemuseum deed, namelijk dat het een gemeentemuseum is dat weinig over zichzelf vertelt. Musea vertellen in het algemeen verhalen op een eenzijdige manier. Daarom zijn projecten zoals ‘Wie zijn wij?’ belangrijk.

Silvan: Inderdaad. Ze tonen een andere vorm van exposeren. Wanneer je door Wie zijn wij? loopt, ben je niet enkel een toeschouwer. Er wordt veel input gevraagd. Omdat het een lopend onderzoek is, is het moeilijk om te bepalen hoe dit wordt vormgegeven. We werken met mensen. Zij hebben gevoelens en verhalen die gedeeld moeten worden. Inclusie werkt alleen als we met mensen samenwerken. Wanneer je in je eigen bubbel blijft, blijf je in je eigen gelijk. Als je het over inclusie wil hebben, moet je allerlei perspectieven benoemen. We merken dat mensen verder gaan met dit onderwerp nadat we met hen hebben gesproken. Ik vind het ook belangrijk hoe geschiedenis wordt verteld. En dat dat we samen kijken hoe we geschiedenissen het beste kunnen vertellen.

Vivian: Je moet je afvragen hoe jouw geschiedenis er eigenlijk uitziet. Wie had de macht? Dit kan je vaak terugzien.

Deelnemer: Welke zaken ben je tegengekomen in het proces?

Silvan: Het is onbewust een persoonlijke reis geworden. Mijn nichtje, moeder en zusje zitten ook in de groep. Hierdoor heb ik mijn familie beter leren kennen. Ik zag dat bepaalde gedragingen misschien uit het koloniaal verleden komen en dat deze misschien onbewust zijn doorgegeven. In de Indonesische gemeenschap wordt er bijvoorbeeld niet zoveel verteld. Ik vind het belangrijk dat deze verhalen worden verteld, zodat je snapt waar ze vandaan komen.

Silvan: Corona heeft ook effect gehad op ons project. Persoonlijke gesprekken zijn belangrijk, maar door de pandemie niet zomaar mogelijk. We zien elkaar daarom vooral digitaal. We zijn steeds naar andere vormen gaan kijken en het is steeds schakelen. Verder merkten we tijdens het proces dat we brug hebben kunnen slaan tussen ‘volk’ en museum. Omdat het Van Abbe een gemeentemuseum is, moeten de mensen uit die gemeente ook een soort van zeggenschap hebben. Door dit proces kwamen we erachter dat we neutraal moeten zijn en moeten proberen om musea en publiek met elkaar te verbinden.

Silvan: Toen het project gestart werd, wisten we al dat we veel bezig zouden zijn met groepsmeningen (wat mensen vinden in de groep). Uiteindelijk bleek dat nog veel meer dan voorheen verwacht te zijn. We willen een safe space creëren. Daarom wordt alles wat eventueel in de expositie komt eerst ter controle en goedkeuring teruggestuurd naar de groep. Alles wordt dus met toestemming van de groep gemaakt. Dat stuk vertrouwen en gevoel is heel belangrijk.

[In de werksalon van het Van Abbemuseum hangen vragen waarop bezoekers kunnen antwoorden.]

Silvan: Op deze vragen krijgen we veel reacties. Mensen herkennen zich in quotes en verhalen van de groepsleden. Mensen voelen zich echt verbonden.

Deelnemer: Wat doen jullie met input van bezoekers?

Silvan en Vivian: Deze nemen we allemaal mee, maar we kunnen hier niet iedere keer individueel op reageren. We kunnen bijvoorbeeld wel de vraag een andere keer zelf stellen aan de groepsleden.

Deelnemer: Hoe lang en veel zijn jullie bezig met het project?

Silvan en Vivian: We zijn hier veel meer bezig dan we in eerste instantie hadden verwacht. We zijn nu ruim een jaar bezig met voorbereidingen. De blauwdruk staat, nu moeten we steeds consistent zijn met gesprekken. Vivian is er ongeveer zes dagen per week mee bezig. We wilden eerst iedere maand de expositieruimte veranderen, maar we kwamen erachter dat het beter is om steeds kleine beetjes te veranderen. Het is veel werk.

Deelnemer: Wanneer is het project afgerond?

Silvan en Vivian: Het project is nooit klaar, want het koloniale verleden sijpelt door zoveel zaken in ons leven. Het moet vooral zitten in de consistentie van dingen bewust doorgeven. Er is ook een angst, want je wil alles goed doen voor de mensen in de groep. Je wil iets neerzetten en alles voor ze doen, zodat ze er een goed gevoel aan over houden. Vooraf had niet iedereen gedacht dat het zoveel impact zou maken.

Deelnemer: Wat doe je met groep na dit project?

Reactie deelnemer: Je bouwt nu kapitaal en een persoonlijke band op, maar hoe breng je dit op een goede manier tot een einde? Je wilt diep gaan met de groep, maar tegelijkertijd zit je ook met de praktische dingen.

Silvan en Vivian: Het is nog niet duidelijk hoe het tot een einde zal komen. Vivian belt iedereen na om te vragen wat ze ervan vonden.

Deelnemer: Nog een laatste vraag. Hoe zijn jullie tot de groep van 30 personen gekomen?

Silvan en Vivian: We hebben eerst gekeken in ons eigen netwerk en gaandeweg kwamen er steeds deelnemers bij.

Werksessie met Ahmed Emin Batman, projectmedewerker ‘Samen zijn wij Stedelijk’

Bio: Ahmed Emin Batman is een gedreven, open-minded, leergierige, creatieve en enthousiaste peer-educator. Met zijn verschillende werkzaamheden als assistent-projectmanager voor ‘Samen zijn wij Stedelijk’ en als Turkssprekende rondleider zorgt hij voor een meer inclusief en laagdrempelig museum. Hij verricht al zijn werkzaamheden en teamwerk met een aanstekelijke energie en is een aanwinst voor elk team. Hij studeert Bouwkunde aan de Technische Universiteit in Delft. Zijn interesses liggen bij het verbinden van verschillende culturen. Dat door o.a. het creëren van cultuur gerelateerde content op zijn YouTube kanaal.

Het Stedelijk Museum Amsterdam is dé plek waar iedereen moderne en hedendaagse kunst en vormgeving kan ontdekken en beleven. Het wil er zijn voor iedereen. Aan de andere kant ziet het dat de groeiende groep familiefans (van het Stedelijk) voornamelijk bestaat uit kansrijke, hoogopgeleide gezinnen uit de eigen achtertuin. En dat terwijl in 2018 het totale aantal inwoners van Amsterdam voor 53,4% bestond uit mensen met een migrantenachtergrond, zowel westers als niet-westers, en er in de stad rond de 180 verschillende nationaliteiten vertegenwoordigd zijn. Om dit te veranderen, stelt Stedelijk het project ‘Samen zijn wij Stedelijk’ voor, waarbij samenwerking en naar elkaar luisteren de kern is. Daarvoor werken Blikopeners nauw samen met families uit drie verschillende stadsdelen in Amsterdam (Zuidoost, Nieuw-West en Noord) en koppelen ze deze families aan kunstenaars uit het eigen stadsdeel. Zo ontwikkelt het museum een relevant aanbod, en bereikt het een nieuw, divers publiek dat zich door dit aanbod aangesproken voelt.

Maar wat is nu vernieuwend aan dit project en wat kunnen we daarvan leren?

Ahmed: Ook het Stedelijk heeft een standaard familieprogramma. Voorheen werd dat altijd ingericht vanuit de aannames van het Stedelijk: “wij denken dat families dit van ons willen en/of verwachten en zo zullen we het dan ook doen.” In ‘Samen zijn we Stedelijk’ staat de familie centraal – en dus niet het museum. Drie Amsterdamse wijken zijn ondervertegenwoordigd in het museum. Binnen deze wijken worden families betrokken om een programma mee op te stellen. Niet als doel om ze naar het museum te krijgen, maar om ze met het culturele veld te verbinden. Het project heeft dus als inzet om samen en verbindend te werken aan een goed aanbod.

Ahmed: Meer exact worden vijf families gekoppeld aan vijf kunstenaars uit hun buurt. De buurt Zuid-Oost is nu afgerond. Het is belangrijk dat de kunstenaars zelf uit de wijk komen, want zij snappen wat daar speelt. De programmering in de wijk zelf wordt georganiseerd met (kleine particuliere) organisaties in de buurt. Uiteindelijk bereikten we al zo’n 1500 families.

Ahmed: De Blikopeners staan centraal in dit project. Blikopeners zijn jongeren die het Stedelijk kennen, er rondleidingen vanuit hun eigen Amsterdamse jongerenbril geven en op die manier ook ambassadeurs voor het museum zijn in de wijken. Tijdens de looptijd van Blikopeners is er altijd goed gelet op een gelijke verdeling van de vertegenwoordiging van diverse wijken in Amsterdam. Vandaag de dag zijn er 150 alumni blikopeners. Deze jongeren waren eerst zelf een buitenstaander van het museum, maar zijn nu ‘insiders’ in de buurt én fungeren als bekend gezicht in het museum.

Deelnemer: Het Blikopener-programma staat al zoveel verder dan ons eigen project van Bamm! Vzw. Ik zou er graag meer over leren.

Ahmed: Zo’n project ontstaat niet zomaar. Het is lastig om de afdelingen in het museum in één lijn te krijgen.

Ahmed: Een vraag aan de groep: hoe kunnen we er voor zorgen dat de kennisdeling anders verloopt?

Deelnemer: Werken in kernteams, rondom expo’s én projecten! Op deze manier zijn alle afdelingen betrokken. Dat werkt heel erg goed en zou een eerste stap kunnen zijn. Het Zeeuws museum doet dit bijvoorbeeld ook.

Ahmed: Binnen het Stedelijk wordt een project ook vanuit verschillende perspectieven, en vanuit de verschillende afdelingen die bij een project betrokken zijn, bekeken.

Deelnemer: Hoe zorg je dat de openheid en het eigenaarschap dat je hebt gecreëerd (in het museum én in de buurt) duurzaamheid aanwezig blijven?

Ahmed: Dat is één van de vragen die we gedurende deze driejarige pilot gaan beantwoorden. We vragen ons af “is deze manier van werken duurzaam? Hoe zien onze partners in de buurten dit?” Wat we nu sowieso al weten, is dat het project de drempels naar het museum verlaagt.

Deelnemer: Waarom werd gekozen om via families te werken? Raak je zo verschillende generaties?

Ahmed: Het is een vervanging van het huidige familieprogramma. En we letten inderdaad op de verschillende generaties. Ook bij de kunstenaars die we inzetten. We focussen daarnaast ook op diverse families, niet enkel zij met een migratieachtergrond.

Deelnemer: Hoe leggen jullie ervaringen vast en hoe delen jullie die met anderen?

Ahmed: De evaluatie van de Zuid-Oost-wijk is afgerond en kunnen we delen.

Ahmed sloot af met drie concrete tools/tips:

  • Inventarisatie aanwezige expertise
    • Inventariseer eerst de kennis die je al in huis hebt en de personen waarop je beroep kan doen. Bij Samen zijn we Stedelijk waren dat de Blikopeners. Het voordeel was dat zij de organisatie al kenden en de expertise hadden waarnaar dit project op zoek was. Als je die expertise niet intern hebt, doe dan beroep op externen.
  • Vervaging scheidslijnen
    • Vervaag de scheidslijnen tussen verschillende functies!
  • Werk met projectteams
    • Werken in kernteams of projectteams heeft als voordeel dat iedere afdeling naar het project kijkt vanuit de eigen blik. Tijdens de totstandkoming kan er meteen nagedacht worden over een inclusieve tentoonstelling en zo een integraal plan op tafel komen i.p.v. een vertaling achteraf ‘omdat het moet’.

Plenaire bespreking van de inzichten uit de werksessies

In deze plenaire bespreking werden kort de belangrijkste leerpunten en/of inzichten uit de individuele werksessies besproken. Ze worden hieronder opgesomd in de vorm van ‘beste tips van de dag’.

Inzichten uit de werksessie van Leana Boven

Antwoorden op de vraag: ‘Hoe kunnen we het ongemak méér opzoeken bij museummedewerkers onderling, of het museum/de algehele kunst- en cultuursector meer algemeen, waarbij gezamenlijk leren en verantwoordelijkheid nemen centraal staan – met zorgvuldige inachtneming van de positie van diegenen die een meer kwetsbare positie hebben en waarbij we het gedane werk van zwarte mensen en mensen van kleur, die zich constant blijven uitspreken en een plek aan de tafel eisen, eer aan doen?’

  1. Veilige ruimte creëren
  2. Afstanden verkleinen
  3. Vertrouwensband opbouwen
  4. Een grens trekken bij grensoverschrijdend gedrag
  5. Bespreken wat grensoverschrijdend gedrag is
  6. Constant in dialoog gaan
  7. Samenwerkingen aangaan
  8. Top-down werken
  9. Veel initiatief tonen

Van daaruit geëvolueerd naar een volgende vraag: ‘Ligt de bal bij medewerkers of leidinggevenden?’

  • Aankaarten en bewust eigen initiatief tonen is iets wat constant gedaan wordt, maar wat ook hiërarchie in stand houdt. Er moet net het meest geluisterd worden naar de persoon die iets ervaart, of die een marginale positie bekleedt.

Deelnemer: Soms staan initiatiefnemers binnen organisaties alleen als ze ongemakkelijke situaties willen aankaarten. Heb je tips voor deze initiatiefnemers, of als iemand zo iemand (her)kent in zijn/haar organisatie?

Leana: Safe spaces zijn erg belangrijk. Laat iets weten. De verschillen tussen leidinggevenden en de rest van de werknemers moeten verkleind worden, zodat je je veilig genoeg voelt en meer open vragen durft stellen (in gesprek gaan met medewerkers in plaats van hen ‘dit, dit en dit’ zomaar op te leggen). Er moet ruimte zijn om te bespreken dat je je niet veilig voelt op je werkplek. Veiligheid en vertrouwen zijn dus cruciaal.

Inzichten uit de werksessie van Silvan Vasilda en Vivian Heyms

Project ‘Wie zijn wij?’ gekaderd en van daaruit gereflecteerd op de vraag: ‘Hoe ga je om met mogelijke psychologische nazorg? Waar ligt de grens tussen privé en werk?’

  • De gesprekken die je voert rond de invloed van kolonialisme op het dagelijks leven, brengt iets teweeg bij mensen. Na elk gesprek is veel contact met groepsleden nodig. Je moet altijd even nabellen of na-appen om te vragen hoe groepsleden iets hebben ervaren. Je moet ook altijd toestemming vragen om te delen/gebruiken wat ze vertelden om zo de safe space te behouden. De deelnemers van het project hebben erge houvast in wat wel/niet naar buiten komt en dat moet je als curator respecteren.

Van daaruit geëvolueerd naar: ‘Wat was de nasleep van het project binnen het museum? Hoe ga je erop door, wanneer stopt het, wat zijn de gevolgen?’ De grens tussen privé en werk is namelijk dun, omdat je als curator/persoon heel begaan kunt zijn met de leden.

Loes Janssen STUDIO i: Jullie zijn deel van de oplossing. Wat bijzonder is aan deze manier van werken, is het grote aantal deelnemers. Jullie zitten precies op dat scharnierpunt: zowel professioneel bezig (koppeling naar museum), als zelf deel uitmaken van de groep en daarom weten wat er speelt. Psychologische nazorg is erg zwaar, maar is deel van de oplossing. Jullie zijn veel gevoeliger voor wat er speelt in groep, dan andere curatoren, omdat hun band met de groep minder nauw is. Jullie zitten daar goed bovenop en kunnen goed doorvragen, net omdat je in de materie zit. Jullie, als scharnierpunt, zijn een belangrijk onderdeel van zo’n project. Zelf zou ik nooit projectleider kunnen zijn, omdat ik daar niet zelf in zit. De balans tussen persoonlijk betrokken zijn en het coördineren is cruciaal. Als museum moet je dus een projectleider vinden die weet hoe het museum werkt, maar die ook kan vatten wat er speelt in de (doel)groep.

Stefanie Van Gemert: Ik vermeld het in de publicatie, en ook kort in mijn eigen sessie, maar, de gevoeligheden van een rondleider van kleur worden extra overprikkeld. Het is aan het museum om ervoor te zorgen dat jullie niet het visitekaartje van diversiteit worden. Het moet ervoor zorgen dat jullie je werk kunnen doen en voor vragen/kritiek/ financiële hulp bij het museum terecht kunnen. Diversiteit is een belangrijk woord voor het museum. De rondleider, die contact met het publiek heeft, heeft daarin veel kunde en ervaring. Die kan niet enkel van bovenaf geëvalueerd worden. Eigenlijk zou een rondleider met kennis en ongemakkelijke ervaringen van het publiek kunnen bijdragen aan tentoonstelling. En dat is ook wat jullie doen. Niet als rondleider, maar als scharnierpunt. Dat is best moeilijk, maar als 0-urencontracter, is dat ook moeilijk. Daar moet een soort financiële en/of mentale zorg zijn en het moet veilig genoeg zijn om slechte ervaringen aan te kaarten. We moeten werken aan skills en vaardigheden rond dekolonisatie en ook beter samenwerken en medestand zoeken bij elkaar.

Inzichten uit de werksessie van Stefanie van Gemert

Stefanies sessie ging over (on)gemak van mensen van kleur bij bepaalde kunstwerken in een museale setting.

Ze ving haar aan met een foto van een rondleiding door een museum. Een groep mensen kijkt aandacht naar een schilderij en ziet daardoor een ander schilderij niet – dat van een blote vrouw van kleur, met haar handen gevouwen, afgebeeld vanuit de male gaze. Iedereen zit er gemakkelijk bij, hoe ongemakkelijk de situatie ook is. De foto is complex: zou die in de publicatie van ‘Wat je ziet, ben je zelf’ moeten? Want dan moet je de foto helemaal uitleggen.

In het Tropenmuseum zijn er gelijkaardige beelden. Die worden tentoongesteld en Stefanie voelt zich daar niet goed bij. Ze wil graag dat haar feedback meegenomen wordt.

Inzichten uit de werksessie van Jeanne van Heeswijk

Deze sessie ging over een driejarig project dat Jeanne ontwikkelde samen met het Philadelphia Museum of Art. Het versterkte de relatie tussen stad en museum.

Er werd veel gesproken over de vraag hoe je een collectief kan samenstellen. Hoe krijg je die mensen tot bij jou? Hoe zorg je voor hen? Hoe behoud je de relatie – niet enkel vanuit het museum/stad/kunstenaar, maar net samen? Wat komt daarbij kijken?

Mogelijke antwoorden kunnen zijn: ‘vrijwilligers’ uitbetalen, kinderopvang en warm eten voorzien, … Laat deelnemers ook zelf bepalen hoe de ruimte/het project/het resultaat eruit zal zien en gebruik niet enkel één voorziene expozaal, maar neem ook het restaurant, de bib, de gangen etc. over. Stippel dit als museum niet vooraf zelf uit, maar laat de mensen zelf aan het woord.

Als museum moet je een bepaalde kwetsbaarheid omarmen, want je weet niet wat je zal krijgen. Hoe gaat her eindresultaat eruit zien? Hoe gaat zo’n proces in zijn werk, met mensen die niet opgeleid zijn tot curator of museum educator ofzo? Dat proces is spannend en ongemakkelijk. Het gaat dus om een proces, meer dan over een project. Het kan een nieuwe manier van ‘museum maken’ zijn.

De sessie eindigde met een open vraag, die niet meer beantwoord kon worden: ‘Hoe ga je om met de eigen positie daarin, en kwetsbaarheid/ongemak als je wil samenwerken?’

Deelnemer: Enkele musea hebben hier al vroeg mee geëxperimenteerd, zoals Museum Zoetemeer. Zij begonnen al erg vroeg met participatief verzamelen, erg stoer. [Naam medewerker] betrok en bevroeg mensen, liet hen objecten aanbrengen, tentoonstellingen vormgeven, … Bij de opening was iedereen teleurgesteld, want mensen verwachtten meer kwaliteit. Haar les hieruit was dat je meer regie krijgt om je stempel te drukken. Je kan niet alles doen, maar je hebt wel de regie in handen.

Deelnemer: Dat klinkt heel herkenbaar. Je positie en bescheidenheid mag er niet voor zorgen dat je geen verantwoordelijkheid meer neemt. Je bent nog steeds verantwoordelijk voor de uiteindelijke kwaliteit.

Deelnemer: En daarbij mag/moet je ook vertrouwen op je eigen professionaliteit, ontwikkeling en inventiviteit.

Jeanne van Heeswijk: Grappig dat deze vragen over verantwoordelijkheid nemen en verantwoordelijkheid creëren nu naar boven komen. Als we hier vaak over praten, zetten we museummedewerkers centraal. Het feit dat we het nog steeds moeilijk vinden om onszelf niet centraal te stellen, zegt veel. Een erg belangrijke vraag – en een stukje huiswerk voor instellingen – is: hoe stellen we onszelf minder centraal? Kunnen we denken over nieuwe vormen van regie, nieuwe samenwerkingsvormen enz.? Als er teleurstelling over kwaliteit is, kan je aanbrengen dat er misschien niet genoeg tijd was om kwaliteitscriteria te ontwikkelen waarbij iedereen zich goed voelt. Tijd is dus erg belangrijk in dit alles.

Loes STUDIO i: We kunnen daar niet meer op in gaan, maar de vraag wat we met al die professionals in de flexibele schil moeten doen, is ook belangrijk.

Inzichten uit de werksessie van Ahmed Emin Batman

Ahmeds sessie over ‘Samen zijn we Stedelijk’ sloot aan op Jeannes sessie. Het is een project over aanmoedigen en binding krijgen met ondervertegenwoordigde wijken. Samenwerking tussen kunstenaars en families staat centraal. Samen wordt een bottom-up programma voor Stedelijk gecreëerd.

Het is een uitdaging om een balans te vinden tussen de regie in handen te hebben, en de vrijheid te hebben/nemen om niet vanuit het museum te denken.

In principe zijn er geen kaders. Families kunnen heel vrij nadenken en hun eigen weg gaan. Maar dan is er de vraag of dat niet ten koste van de kwaliteit gaat. Daar moeten we zelf nog veel van leren.

Belangrijk in het gesprek was de vraag: ‘Hoe kunnen wij kennisdeling en ecosystemen van/vanuit het museum bevorderen?’ Stedelijk heeft al heel wat gedaan hierrond: er zijn kernteams waar elke afdeling één persoon in heeft, en zo dus inspraak in heeft. Zodra een medewerker uit team inclusie de vergadering bijwoont, zie je meteen dat die medewerker direct nadenkt over bijvoorbeeld de toegankelijkheid voor mindervaliden – iets waar een curator misschien niet over na kon denken. Doordat die persoon toch in de werkgroep zit, wordt de vraag toch meegenomen van bij de start van het proces.

Door zo te werken, evolueer je langzamerhand naar posities in musea waarbij scheidingslijnen tussen functies minder zichtbaar zijn. Zo kan je mensen aanspreken op hun fouten, of ze nu binnen je team of hoger in hiërarchie zitten.

Loes STUDIO i: Als aanvulling zou ik nog willen zeggen dat, wat sterk was aan jou verhaal is het netwerken, o.a. door Blikopeners. Je hebt een voedingsbodem (Blikopeners) en je hebt een manier gevonden hoe je de verbinding naar de stad kan leggen. Je begint niet uit het niets, want dat is heel moeilijk. Je moet kijken wat je in huis hebt (150 alumni Blikopeners). Je wil contact met ‘moeilijke’ wijken en je hebt Blikopeners die uit die wijken komen. Dan zet je hen in. Dat is ook een algemene tip: kijk naar wat je al hebt, waarop je kan bouwen, in plaats van helemaal vanuit het niets te beginnen.

Inzichten uit de werksessie van Steven ten Thije

Stevens groep maakte een aantal observaties, en had ook een aantal vragen, zoals:

De transitie waarin we momenteel zitten, roept erg veel emoties op langs beide kanten. De museummedewerker ziet zijn eigen rol veranderen. Je wordt je vandaag erg bewust gemaakt van je eigen subjectiviteit en dat is best pittig. Tegelijkertijd werk je met groepen mensen die zich (soms) al lang buitengesloten voelen of zelfs al eeuwen in ongelijkheid leven. Dat gaat gepaard met diepe gevoelens en die gevoelens worden deel van de ontmoeting in ene museum. Je moet je bewust zijn van de tijd en aandacht die dit vereist en je hebt tijd nodig om te komen tot een gezamenlijke regie.

De groep kwam tot twee concretere oplossingen/observaties:

  • Wie bepaalt wat, bij de omgang met kunst, erfgoed en het verleden, wanneer je elkaar ontmoet? Hoe neem je tegelijkertijd je kennis en expertise mee, zonder je open blik te verliezen? Hoe maak je samen beslissingen.
  • Dit is geen vraag, maar is meer een open uitnodiging en een mogelijkheid om ergens bij te kunnen horen: Je kan niet meteen alles doen/hebben. Vanaf het moment dat mensen oprecht uitgenodigd zijn, en ook aanwezig zijn, kan je aan de slag met emoties. Wij zijn geen hulpverleners – of toch niet in de klassieke zin. We onderkennen wel de realiteit dat de tijd dat toch van ons heeft gemaakt. We hebben hier niet veel in te kiezen.

Deelnemer: Hoe zorg je dat je vaste medewerkers en rondleiders – naast de mensen die je hier speciaal voor aantrekt – voldoende begeleid en ondersteund worden in deze transitie (in het omgaan met gevoelens, het verlenen van de nodige zorg, met het optreden als regisseur en facilitator, met het begeleiden van gesprekken die niet altijd aansluiten bij hun eigen ervaringen/kennis/kunnen)?

Deelnemer: Het is helemaal niet vanzelfsprekend dat je dat kan – in mijn geval als rondleider. Maar het is iets waar je een soort van training in moet hebben en wat je moet oefenen. Het is een vaardigheid die je moet ontwikkelen.

Stefanie van Gemert: Je zou willen dat er een tool was die je meteen boven allerlei vooroordelen heen tilt, maar die is er niet altijd. Zelf vond ik de kaart van ‘Dit is Eindhoven’ (cfr. Stevens inleiding) heel mooi. Die visualiseert, vanuit het museum zelf, waar de lacunes in de collectie zitten en uit wat voor perspectieven ‘het museum’ bestaat. Het museum bestaat uit medewerkers die steeds in gesprek moeten gaan. Ik ben helemaal akkoord met trainingen voor, of gebruik maken van, kennis en kunde van, medewerkers. Dat is heel goed, maar door de projectmatige structuur van musea gaat die kennis ook weer verloren. Je moet blijven terugkoppelen en gesprekken blijven voeren. Rondleiders in dienst nemen is ook een kans voor musea: een kans om veel meer zorg te besteden aan rondleiders. Het museum moet nadenken over de vraag hoe rondleiders projecten kunnen opentrekken of er bijdragen aan kunnen leveren. Er moet op verschillende momenten aandacht aan besteed worden, het is een terugkerend iets.

Deelnemer: Zorg is inderdaad cruciaal. Het was heel mooi om te horen hoe Jeanne in haar driejarige project een uurloon uitrekende voor mensen die een bijdrage leverden. Zeker ook die reiskosten en warme maaltijden, omdat je daar al meteen een drempel door wegneemt. Vaak geven musea enkel een vrijwilligersbijdrage. Maar die is vaak onvoldoende voor bepaalde groepen – vaak net die groepen die het museum wil bereiken. Loes zei net dat de voedingsbodem er bij het Stedelijk al was. Jeanne ging net driehonderd gesprekken aan met mensen die niét verbonden waren met het museum of de kunstwereld. Het is dus belangrijk om enerzijds te zien wat je al in huis hebt, maar anderzijds ook een openheid te hebben om mensen aan te spreken die net niét in huis zijn.

Deelnemer: Die tweestrijd viel mij ook op. Allebei hebben ze voor- en nadelen.

Jeanne van Heeswijk: Als museum moet je je doelgroep niet zelf verwoorden. Ga net gesprekken aan, zodat doelgroepen zichzelf naar voor kunnen brengen. Zo kan je misschien een doelgroep ontmoeten die je vooraf niet kende. Want als je ze al kende, waarom lukte het dan niet om contact te leggen?

Dagafsluiting door Steven ten Thije

Als afsluiting dacht de groep terug aan het gesprek waarmee alles begon, namelijk de herkomst van het woord ‘curator’.

Het museum als zorginstelling is volgens Steven misschien een provocatief beeld, maar eigenlijk hoeft het niet zo negatief te zijn. Het impliceert dat het museum zaken is gaan doen die het niet hoorde te doen. Maar misschien is ‘zorgen voor’, dat het vandaag doet, net heel belangrijk in de huidige maatschappelijke context.

Zorg dragen voor het verleden. Het verleden is een divers gegeven met heel gespannen, en soms zelfs conflictueuze, relaties. Vandaag de dag moet het museum die relaties steeds meer adresseren. Het museum moet meer ruimte maken om dat zorgvuldig te doen. Dat kan betekenen: respectvol omgaan met mensen (hen betalen, zorgen voor), voor jezelf zorgen en ruimte maken voor het publiek (nazorg). Een museumbezoek kan namelijk – anders dan twintig jaar geleden – heel confronterend zijn. En dat is niet per se slecht.

Het museum moet zichzelf niet per se centraal stellen. Het is juist de uitdaging om het museum om te vormen tot een open plek waartoe mensen zich kunnen verhouden, waar mensen energie voor kunnen opbrengen.

Vandaag spelen een aantal zaken: je moet zorgen dat de werkomgeving veilig is, dat mensen vertrouwelijk met elkaar omgaan. Alleen zo zullen mensen zich kwetsbaar op durven stellen. Werk daaraan door bijvoorbeeld elkaars afdelingsoverleg bij te wonen of functies poreuzer te laten worden. Bagatelliseer emoties niet. En tot slot; probeer niet zoveel mogelijk tegelijk te doen, want dat kan resulteren in eigenlijk bijna niets meer doen.

Opmerkingen en vragen deelnemers

Inez Blanca Van der Scheer (STUDIO i): Bedankt iedereen om aanwezig te zijn, heel fijn dat we met zoveel waren vandaag. Dit was het laatste kenniscafé van de eerste driejarige fase van STUDIO i. Hopelijk kunnen we verder gaan in 2021, in een nieuwe vorm, met nieuwe partners. Maar dat weten we nog niet zeker. Hopelijk zien we elkaar snel weer!

Jessica Polak: Een paar gedachten die in mij opkwamen n.a.v. de bijeenkomst, vanuit mijn positie als rondleider:

  • Ik vond het heel goed dat Steven de nadruk legde op streven naar inclusie in het museum als een proces. Dat betekent dat er ruimte is voor ontwikkeling (gedachten, kennis, houding) van individuele museummedewerkers en van het museum als geheel. Dat betekent ook dat het museum blijvend open zou moeten staan voor nieuwe invalshoeken en dat het museum m.i. ook zou moeten uitstralen dat wat er getoond wordt, wel zorgvuldig gemaakt, maar geen definitieve ‘waarheid’ is.
  • Zoals op jullie website ook duidelijk wordt: het is belangrijk voor een museum om oog te hebben en ruimte te maken voor mensen die zichtbaar ‘anders’ zijn (of beter gezegd: als ‘anders’ worden gezien) én voor mensen/groepen die niet (meteen) zichtbaar ‘anders’ of buitengesloten of niet gezien zijn. Ik heb zo’n vermoeden dat dat er meer zijn dan men denkt….
  • De tegenstelling die soms gemaakt wordt tussen rondleiden op basis van kennis en rondleiden op basis van wederkerigheid/gesprek is m.i. een valse tegenstelling. Om die wederkerigheid en dat gesprek goed vorm te geven, is veel kennis nodig. Bijvoorbeeld: inzicht hebben in één vorm van uitsluiting garandeert niet dat een rondleider ook andere vormen van uitsluiting weet te herkennen en ermee kan omgaan. Je hebt als rondleider die streeft naar inclusie degelijke, serieuze kennis nodig van verschillende groepen/perspectieven. Ook een gebrek aan inhoudelijke kennis van bepaalde groepen en culturen onder de museumbezoekers, kan het gevoel geven dat die groep niet serieus genomen wordt en niet echt welkom is.

Ahmed Emin Batman: Ik zou graag willen eindigen met de mooie documentaire White Cube van Renzo Martins. Een Congolese gemeenschap bouwt een museum in the middle of nowhere in Congo met zelfgemaakte kunstwerken. Het museum zorgt voor economische vooruitgang binnen de stad. Het feit dat je de kunstwerken mag aanraken, vond ik enorm verbazingwekkend. In het Westen is dat een complete no-go.

Contactgegevens werksessieleiders

Steven ten Thije: s.thije[at]vanabbemuseum.nl
Stefanie van Gemert: svangemert[at]gmail.com
Jeanne van Heeswijk: jeanne[at]jeanneworks.net
Ahmed Emin Batman: A.Batman[at]stedelijk.nl
Silvan Vasilda: silvan[at]vasilda.nl
Leana Boven: leanaboven[at]hotmail.com